Op 11 januari 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat de huishoudelijke ondersteuning die een dochter aan haar moeder leverde niet kwalificeert als mantelzorg, omdat zij deze zorg niet langer wil leveren zonder daarvoor te worden betaald.
Zie ook: http://www.vbk.nl/kennis-delen/actualiteiten/crvb-gemeente-mag-mantelzorg-niet-afdwingen/
In de hierboven genoemde zaak is niet in geschil dat betrokkene lichamelijke beperkingen heeft die haar belemmeren bij het verrichten van huishoudelijke taken. Onder de oude Wmo 2007 is haar daarvoor een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend, zodat haar dochter haar tegen betaling kon ondersteunen in de huishouding. Eind 2014 heeft betrokkene zich gemeld bij de gemeente voor de verlenging van de huishoudelijke hulp. De gemeente heeft deze verlenging beoordeeld onder de inmiddels inwerking getreden Wmo 2015 en heeft zich op het standpunt gesteld dat betrokkene de problemen bij de huishoudelijke verzorging zelf kan oplossen door een beroep te doen op haar eigen sociale netwerk, in dit geval haar dochter. De dochter van betrokkene woont vlakbij en heeft geen betaalde baan elders. De dochter van betrokkene heeft echter aangegeven dat zij de huishoudelijke ondersteuning zal staken wanneer zij hiervoor geen vergoeding meer ontvangt.
De vraag die in de hierboven genoemde uitspraak door de CRvB moest worden beantwoord is of het college van burgemeester en wethouders (het College) van de betreffende gemeente rekening mocht houden met het gegeven dat de betrokkene in het verleden, weliswaar tegen betaling, een beroep heeft kunnen doen op haar sociale netwerk. Het College wijst er in de procedure op dat in de Wmo 2015 nadrukkelijk door de wetgever is gekozen voor het uitgangspunt dat de eigen verantwoordelijkheid van de burgers en hun sociale netwerk mag worden meegenomen bij de beoordeling van de zelfredzaamheid van de betrokkene. Het College is van oordeel dat van de dochter, onder de hiervoor geschetste omstandigheden, mag worden verwacht dat zij haar moeder ondersteunt in de huishouding.
De CRvB volgt de uitleg van het College niet en oordeelt dat het College niet uit heeft mogen gaan van de bereidheid tot het leveren van huishoudelijke ondersteuning van de dochter.
De CRvB verwijst hierbij naar de volgende passage uit de parlementaire geschiedenis van de Wmo 2015: ‘De mate waarin het lukt om een beroep te doen op mantelzorgers en of personen uit het sociale netwerk van de cliënt (..) is in de eerste plaats afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden en de mate waarin zij bereid en in staat zijn ondersteuning te bieden (…). Van enige vorm van dwang kan daarbij geen sprake zijn’. De CRvB oordeelt dan ook dat, nu de dochter van betrokkene heeft aangegeven niet zonder betaling te willen ondersteunen in de huishouding van haar moeder, niet kan worden aangenomen dat betrokkene haar behoefte aan ondersteuning heeft gevonden binnen het eigen sociale netwerk. De (maatschappelijke)
verantwoordelijkheid van de dochter en haar persoonlijke omstandigheden worden door de CRvB niet meegenomen in het afwegingskader maar het accent wordt gelegd op het ontbreken van haar bereidheid. Het beroep van betrokkene wordt derhalve
gegrond verklaard.
Op 17 januari 2017 heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gereageerd op de uitspraak van de CRvB. De VNG geeft aan dat de uitspraak niet helpt bij de stimulering van mantelzorg. De VNG wijst er daarbij op dat de kosten van het pgb eerder onder de AWBZ onhoudbaar werden, als gevolg van de ‘monetarisering van de mantelzorg’, en beschouwt de uitkomst als onwenselijke ontwikkeling.
Dit is een Legal Update van Wouter Koelewijn en Bastiaan Wallage. Klik hier voor pdf.
Voor meer informatie:
Wouter Koelewijn Bastiaan Wallage
+31 30 259 55 53 +31 30 259 55 53
wouterkoelewijn@vbk.nl bastiaanwallage@vbk.nl