In dit artikel worden twee situaties beschreven waarin het bestuursrechtelijk bewijsvermoeden wordt toegepast. Het wordt in deze situaties gebruikt omdat het voor het bestuursorgaan niet goed mogelijk is om feiten en omstandigheden die in haar bewijsdomein liggen te bewijzen. Bij het verkeerd aanbieden van een huisvuilzak is dat nog voorstelbaar en zijn de gevolgen van het toepassen van het bewijsvermoeden uiteindelijk gering. Voor de Afghaanse 1F’er heeft de toepassing van het bestuursrechtelijk bewijsvermoeden veel grotere gevolgen en is het bovendien haast onmogelijk om het vermoeden te weerleggen. Bovendien is de Nederlandse toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag niet in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Lees hier het artikel: Nederlands Juristenblad, Het bestuursrechtelijk bewijsvermoeden bij de toepassing van artikel 1F Vlu