Dit artikel is op 27 februari 2015 gepubliceerd in het reformatorisch dagblad (RD).
Met het uitzetten van Feda Amiri naar Afghanistan is het debat over de toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag weer aangewakkerd. Op grond van artikel 1F worden vermeende oorlogsmisdadigers uitgesloten van de Nederlandse asielprocedure. Het is natuurlijk begrijpelijk dat oorlogsmisdadigers niet welkom zijn in Nederland. Maar het is de vraag hoe je oorlogsmisdadigers kunt herkennen.
Sinds eind 2014 zet Nederland Afghaanse vreemdelingen die worden uitgesloten van de asielprocedure op grond van 1F Vluchtelingenverdrag daadwerkelijk uit. Aangezien de familieleden van deze 1F-ers dan al vaak zijn genaturaliseerd, ontstaat een groot dilemma. Mogen vreemdelingen die onder het artikel vallen bij hun familie worden weggehaald op basis van hun mogelijk oorlogsverleden? Om ze vervolgens uit te zetten, zoals bij de familie Amiri is gebeurd?
Mijns inziens is dit dilemma echter niet de kern van het probleem. De kernvraag is: op basis waarvan heeft de Nederlandse regering tientallen jaren geleden geconcludeerd dat een vreemdeling oorlogsmisdaden heeft gepleegd? Zijn deze mensen in hun land van herkomst strafrechtelijk veroordeeld en staat hun schuld vast? Aan het uiterlijk van een vreemdeling die in Nederland asiel aanvraagt kun je immers niet zien of hij oorlogsmisdaden heeft begaan.
Lees hier het volledige artikel: 2702-07-PK-OPI.